Kynologisch Advies
Voor meer plezier met een hond

Uitleg door de DA

Coprofagie oftewel poep eten. Gedrag dat niet zelden voorkomt en daarom dan ook met enige regelmaat het onderwerp van gesprek is onder hondenbezitters. Uit de verhalen die daar te horen zijn blijkt dat het ene geval toch nogal verschilt van het andere.

Wat is de oorzaak, wat is er aan te doen en wat zijn de risico’s? Hierbij worden alle bekende feiten hieromtrent op een rij gezet.

Homologe en heterologe coprofagie

Allereerst moet er onderscheid gemaakt worden tussen homologe coprofagie, het eten van (soort)eigen ontlasting, en heterologe coprofagie, het eten van ontlasting van andere diersoorten1.

Heterologe coprofagie

Een voorbeeld hiervan is het eten van paardenfaeces dat bij de hond regelmatig voorkomt. We moeten hierbij onderscheid maken tussen het voorkomen hiervan bij de pup en bij de volwassen hond.

Exploratief gedrag bij de opgroeiende pup

Heterologe coprofagie komt doorgaans alleen voor gedurende het eerste jaar van de pup. Het is voedingsfysiologisch zonder betekenis. Veel pups kennen in de eerste twaalf maanden een (korte) fase waarin ze exploratief faeces van bijvoorbeeld koeien of paarden opnemen. Dit gedrag dooft na enige tijd normaal gesproken vanzelf uit. Mogelijk vindt dit gedrag bij de pup zijn oorprong in het instinctieve voedselzoekgedrag van wilde hondachtigen waarbij het in tijden van voedselschaarste normaal is om faecaliën van andere dieren (vaak herkauwers) te consumeren. De daarin aanwezige onbenutte eiwitten, mineralen en vitamines optimaliseren de overlevingskans onder deze moeilijke omstandigheden.

Volwassen honden vertonen slechts incidenteel heterloge coprofagie. Dit kan dan op verveling of spelgedrag duiden, maar ook op een poging tot compensatie van tekorten in de voeding. Wordt een volledige maaltijd verstrekt aan de hond dan kan dit laatste echter niet aan de orde zijn. Verderop in dit verhaal wordt hier dieper op ingegaan.

Homologe coprofagie

Dit is het eten van de eigen ontlasting of die van soortgenoten. Deze vorm kent veel meer verschillen in oorzakelijke mechanismen.

De zogende teef

De meest bekend is ongetwijfeld het tijdens de lactatieperiode opnemen van de ontlasting van de pups door de zogende teef. Volkomen fysiologisch en bij wilde hondachtigen zeer functioneel. De teef houdt het nest en omgeving schoon zodat er minder kans is dat andere roofdieren op de aanwezigheid van het nest worden geattendeerd.

De zeer jonge pup

Het coprofagische gedrag van de teef kan soms door pups worden geïmiteerd. Zo’n 5 weken na de geboorte stopt de teef normaal gesproken met dit gedrag. Omdat de pups ook deze gedragswending weer waarnemen en zullen overnemen is het belangrijk dat ze minimaal 7 weken of langer bij de teef blijven. Worden de pups te vroeg bij de teef weggehaald dan kan dit gedrag bij de pup aanhouden.

Te kleine leefruimte

Ook honden die in een kleine ren gehouden worden vertonen hierdoor nog wel eens coprofagie.

In dit geval vertoont het achterliggende mechanisme veel gelijkenis met het hierboven genoemde gedrag van de teef. Ook hier kan het oplikken van ontlasting weer instinctgedreven zijn, en dat net als het vergelijkbare, functionele gedrag bij het wilde dier, tot doel heeft de directe leefomgeving schoon en vrij houdt van zaken die andere roofdieren aan kunnen trekken. Het toegang verschaffen van het dier van een grotere ren met uitloop is mogelijk een oplossing. De kans bestaat echter dat de hond dit gehele gebied als eigen territorium zien en in zijn (aangeleerde) coprofagisch gedrag blijft volharden. In die gevallen helpt alleen het op strategische momenten mee uitnemen van de hond en hem op die momenten, buiten zijn territorium te leren om op commando zijn behoefte te doen.

Verveling

Verblijf in een prikkelarme omgeving wordt ook aangegeven als factor die aanleiding kan zijn tot het vertonen van coprofagie. Hierbij is dan niet het schoonhouden van de leefomgeving maar zijn verveling en exploratief gedrag de drijfveren2. De oplossing is in dergelijke gevallen relatief simpel. Neem de hond meer me uit, ga meer samen met hem doen, zorg voor uitdagingen en houd hem bezig. Eventueel kan de eigenaar zich tot een hondenschool wenden voor verdere hulp.

Ras predispositie

Ras predispositie is een andere mogelijke factor van belang3. Hierbij wordt aangegeven dat met name bij rassen die nog wat dichter bij de wilde voorouders van de hond staan, de smaakvoorkeur meer atavistisch is. Hierbij wordt gerefereerd aan het natuurlijke gedrag van wilde hondachtigen, die van het prooidier namelijk allereerst het maagdarmkanaal verorberen (met inhoud en al). Dit instinctieve gedrag resulteert in opname van door het prooidier voorverteerd, en daarom nu door de hond wel goed te benutten groenvoer. Uitermate nuttig bij leven in het wild omdat hiermee in de behoefte aan tal van mineralen, spoorelementen en vitaminen wordt voorzien. In onze samenleving, waar de hond normaal gesproken gelukkig al een volledige maaltijd gevoerd krijgt, is dit gedrag echter functieloos. Alhoewel het gedrag geen kwaad kan is het doorgaans ongewenst door de eigenaar. Het is echter niet eenvoudig om dit diep gewortelde, instinctieve gedrag af te leren. Het beste kan de eigenaar hiertoe contact opnemen met een goede hondengedragstherapeut

Voeding als oorzaak van coprofagie

Dit komt eigenlijk weinig of niet meer voor nu de meeste honden gevoerd worden met een fabrieksmatig bereid volledig voer. Is dit laatste niet het geval of slechts gedeeltelijk dan kan de voeding wel een rol spelen. Dit kan dan tot zowel homologe als heterologe coprofagie leiden.

Vooral een absoluut energietekort en een tekort aan eiwit (verstoorde energie/eiwitbalans) in het rantsoen kunnen dit veroorzaken. Een tekort aan vitamine B1 veroorzaakt eveneens dit effect, wat gezien de belangrijke rol hiervan in de energiestofwisseling begrijpelijk is. Eén van de effecten van een B1 tekort is immers detzelfde als die van absoluut tekort aan energie in de voeding, er komt geen of onvoldoende energie in de cel. Daarnaast speelt B1 een rol bij de fermentatieprocessen in de dikke darm. Is een B1 tekort aan de orde, dan kan dit eenvoudig met gisttabletten worden opgevangen en stopt de coprofagie binnen een paar dagen.

Is er sprake van een correct voedingsregieme en een goede merkkeus dan kan de voeding als oorzaak van de coprofagie worden uitgesloten.

Coprofagie kan ook het gevolg zijn van communicatieproblemen tussen baas en hond of voortkomen uit gebrek aan kennis van de bewegings- en inspanningsbehoefte van dit dier. Hierbij zijn twee mogelijke mechanismen bekend:

Foutieve uitgevoerde zindelijkheidstraining

Zo kunnen fouten gemaakt tijdens de zindelijkheidstraining van de pup een mogelijke oorzaak zijn. Bijvoorbeeld de pup met de neus in een hoop ontlasting duwen die per ongeluk in huis is gedeponeerd, in een poging hem duidelijk te maken dat hij dit niet mag doen, kan geheel verkeerd uitpakken. Niettemin vindt deze handelswijze nog steeds frequent toepassing. De pup legt hierbij echter een relatie tussen de boosheid van de baas en de aanwezigheid van uitwerpselen. Hij zal uit angst voor straf alle ontlasting die hij tegen komt verwijderen door deze op te eten.

Te weinig aandacht geven aan de hond

Dit kan een oorzaak van coprofagie zijn. Een hond kan ontdekken dat hij meer aandacht van de baas krijgt als hij zijn behoefte doet op plaatsen waar dit niet gewenst is. Het is welliswaar negatieve aandacht maar niettemin aandacht en voor sommige dieren is dat beter dan niets. Als ze daarbij de baas dan de ontlasting zien opruimen kan dit weer tot immitatie daarvan leiden en is de coprofagie een feit. Dit leidt tot nog meer (negatieve) aandacht van de baas met als gevolg dat het gedrag zich als geheel zal gaan herhalen. De oplossing om deze cirkel te doorbreken is hier allereerst het negeren van het ongewenste gedrag (en er zeker niet voor straffen), en het geven van veel meer aandacht aan de hond. Het is belangrijk samen dingen te gaan doen. Met name zaken die de hond leuk vindt, dit is vaak spel of oefeningen die op de één of andere manier aansluiten bij het rastype en de individuele werkaanleg van de hond in kwestie. Lid worden van een honden-sportvereniging of een kynologenclub kan een prima invulling van deze behoefte zijn.

Preventie en risico’s

Het over de ontlasting strooien van scherpe kruiden of andere middelen of deze zelfs al door de voeding doen heeft weinig of geen effect op coprofagie. Sommige honden vinden de ontlasting er alleen maar lekkerder op worden (Tabasco).

Verder moet worden onderstreept dat coprofagie alleen een voor de eigenaar (en andere toeschouwers) onsmakelijk ogend gedrag is, maar dat de feitenlijke risico’s ervan niet noemenswaardig zijn. Concreet kan met name aan wormeieren gedacht worden maar deze dienen eerst te rijpen alvorens zij infectieus zijn voor de mens. Een goede ontworming neemt in dit opzicht overigens alle risico’s weg.

Samenvattend

Coprofagie is er in vele vormen en kent vele oorzaken. Soms is het een functioneel gedrag, soms is het fysiologisch en soms komt het voort uit gedragsproblemen.

Een algemeen geldende tip is om hond aan de riem mee uit te nemen op de voorspelbare momenten van defaecatie. Hij kan dan niets met de hoop beginnen. Gebeurt er toch nog iets thuis, dan moet  de ontlasting zo snel mogelijk worden opgeruimd, en er daarbij voor worden gezorgd dat de hond dit opruimen niet ziet gebeuren.

Zorg verder voor voldoende afleiding, houdt de hond echt bezig. Dat betekent voor sommige honden meer dan alleen maar twee maal daags een wandeling, zelfs al is deze van een redelijke lengte. Ga daarom eventueel met de hond op cursus of hondensport.

Geef de hond daarnaast voldoende ruimte, zeker ook als hij alleen wordt gelaten en/of wordt opgesloten.
Verstrek een volledig voer van een goed en betrouwbaar merk en geef hiervan de juiste hoeveelheid.

Tot slot, doet hij per ongeluk toch ergens zijn behoefte waar dit niet mag, straf hem dan daarvoor nooit, maar leid hem af en ruim het op zonder dat hij het ziet.

Drs. R. Plekkringa

  1. H. Meyer, Ernährung des Hundes, 1983  Ulmer
  2. B. Knol, Tijdschrift v. Dierg., deel 116, afl. 24, 1991, 1256
  3. D. Cloche, Tijdschrift v. Dierg., deel 116, afl. 24, 1991, 1257